Schenden van de mededelingsplicht en toch een uitkering krijgen?

Als je een (overlijdensrisico)verzekering afsluit, heb je de ‘mededelingsplicht’ om alle feiten en gegevens waar de verzekeraar om vraagt volledig en naar waarheid te delen. Op basis van de door jou verstrekte informatie zal de verzekeraar beslissen of hij de verzekering zal willen sluiten. De basis daarvoor is het vertrouwensbeginsel.

Wat gebeurt er als achteraf blijkt dat er toch gegevens niet juist zijn ingevuld? Wordt de verzekeringsovereenkomst dan altijd vernietigd?

De aanleiding

De verzekeringnemer (een zelfstandig accountant) sluit op 1 april 2005 een overlijdensrisicoverzekering, met een verzekerd kapitaal van € 668.149,00, uit te keren bij zijn overlijden vóór 1 april 2010. Zijn echtgenote en kinderen zijn de begunstigden onder de verzekering.

Bij het aangaan van deze verzekering vult hij een aanvraagformulier in, waarin hij een schuldenpositie opgeeft van € 600.000,00.

Niet naar waarheid ingevuld

De accountant raakt op 6 maart 2006 vermist. Op 2 mei 2006 wordt het faillissement van de accountantspraktijk uitgesproken en vervolgens blijkt uit het vierde faillissementsverslag van de curator dat de praktijkvennootschap sinds 31 december 2003 een vordering van 1,2 mio op de accountant in privé heeft en dat dit bedrag in de loop der jaren alleen maar is toegenomen.

Kortom: de accountant heeft niet naar waarheid verklaard op het aanvraagformulier.

Bij brief met datum 1 november 2007 heeft de verzekeraar aan de curator meegedeeld dat er dus – kennelijk – door de accountant niet naar waarheid is verklaard over de hoogte van zijn  schuldenpositie, waarop de verzekeraar de vernietiging van de overeenkomst inroept. Naar het schijnt, heeft de curator deze brief meteen doorgestuurd aan de echtgenote van de accountant en met haar over de inhoud gesproken.

De nabestaanden ontvangen tóch de vordering

In april 2011 wordt in een kanaal het stoffelijk overschot van de accountant gevonden. In de procedure houdt het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden het ervoor dat de accountant (al) in 2006 is overleden.

Zijn nabestaanden (zijn kinderen; de echtgenote is in december 2010 overleden) beginnen een procedure tegen de verzekeraar en vorderen dat de verzekerde som aan hen wordt uitgekeerd.

De rechtbank honoreert het beroep op schending van de mededelingsplicht en wijst de vordering tot uitkering af.

Het Hof komt uiteindelijk tot een ander oordeel en baseert dat oordeel met name op artikel 7:929 BW en de daarin gegeven aanwijzingen omtrent de persoon aan wie de verzekeringsmaatschappij de mededeling omtrent de gevolgen van de schending van de mededelingsplicht moet worden gedaan. Het oordeel luidt hier dat de vordering van de nabestaanden moet worden toegewezen.

Tot slot wordt de Hoge Raad gevraagd om de overwegingen van het Hof op juistheid te toetsen.

Schending mededelingsplicht ‘adresseren aan juiste adres’ is essentieel!

Allereerst had volgens de Hoge Raad de mededeling van de verzekeraar waarin de ontdekking van de schending van de mededelingsplicht van de accountant aan de orde wordt gesteld, gericht moeten zijn aan de accountant (als zijnde de verzekeringsnemer) dan wel diens laatst bekende woonadres. Dat bekend was dat hij vermist werd, maakt niet uit. De wet bepaalt namelijk ook dat een schriftelijke verklaring haar werking heeft, als zij is afgeleverd op het adres van diegene voor wie zij bestemd is. Of diegene er dan vervolgens ook kennis van neemt of kan nemen, doet aan die werking niet af.

De curator was niet bevoegd (want kwalificeerde niet als vertegenwoordiger van de accountant of diens echtgenote of kinderen) om de mededeling van de verzekeraar in ontvangst te nemen.

De bescherming van de verzekeringnemer is veel waard

De striktheid van de Hoge Raad op het hierboven benoemde punt komt voort uit de beschermingsgedachte die aan de kennisgevingsplicht (en de regels waarmee deze plicht is omgeven) ten grondslag ligt. De consequenties/sancties zijn enorm of kunnen dat zijn.

Het is dan ook aan de verzekeraar om er alles aan te doen om te voorkomen dat de verzekeringnemer in onzekerheid blijft over de vraag of er een beroep op de schending van de mededelingsplicht wordt gedaan, of dat de verzekeraar zich alle rechten daaromtrent wil voorbehouden. Dit geeft de verzekeringnemer de gelegenheid om zijn belangen zoveel mogelijk alsnog te beschermen door maatregelen te treffen, bijvoorbeeld door elders een verzekering af te sluiten of – in een voorkomend geval – een derde aan te spreken.

Niet voldaan aan de mededelingsplicht en toch de uitkering ontvangen. Hoe kan dat?

De termijn van 2 maanden waarbinnen de verzekeraar de verzekeringsnemer – en dus niet een derde persoon: in deze de curator – op de hoogte moet stellen, was hier niet gehaald. Het bericht was namelijk alleen aan de curator gericht en niet aan (het adres van) de accountant. Daarmee was de beschermingsgedachte zodanig in de knel gekomen, dat het de toets der kritiek niet kon doorstaan, volgens de Hoge Raad. De verzekeraar dient de vordering tot uitkering van het verzekeringsgeld aan de nabestaanden te voldoen.

In deze casus botsen vertrouwensbeginsel (geschonden mededelingsplicht) en de beschermingsgedachte (niet op correcte wijze inroepen van vernietigingsgronden) met elkaar. Dergelijke gevallen vragen altijd een precieze afweging van de tegenover elkaar staande belangen van de verzekeraar en de verzekeringsnemer.

Heb jij een discussie met jouw verzekeringsmaatschappij over een dergelijk ‘conflict of interest’? Wij denken graag met je mee hoe de belangenafweging  - zo mogelijk - in jouw voordeel uitvalt.